De wat gammele huurauto heeft het zwaar op de hobbelige weg naar Florida, een plaatsje in het midden van Cuba. De vering lijkt versleten en de extra koffers met boeken en medicijnen drukken de auto verder naar beneden. We proberen de grootste gaten in de weg te ontwijken. Het piept en kraakt aan alle kanten. Als we het stadje binnenkomen is het even zoeken waar we moeten zijn. We parkeren de auto voor een lichtgroen geverfd gebouwtje. Het stenen kruis dat in de voorgevel is verwerkt, laat er geen twijfel over bestaan: dit is de kerk waar we naar op zoek zijn. De predikant komt al naar buiten lopen en begroet ons hartelijk met de gebruikelijke ‘abrazos’ (omhelzingen) en het uitwisselen van schouderkloppen. Als we het gebouw binnenlopen, komen we meteen in de kerkzaal. De lege rijen houten banken bieden plaats aan een kleine honderd mensen. Er worden wat plastic stoelen bij elkaar geschoven en al snel voeren we een diepgaand gesprek over de situatie van de kerk in Cuba. Even later komt er nog een man de kerkzaal binnenlopen. Hij trekt een stoel bij en stelt zich voor als José, ‘maar iedereen noemt me Papito’. Hij is verantwoordelijk voor de muzikale begeleiding in de eredienst. De conversatie over de toestand van de kerk gaat verder.
Diverse onderwerpen komen aan de orde, waaronder de schrikwekkende migratiecijfers. Veel gemeenteleden en voorgangers vertrekken naar het buitenland om de moeilijke omstandigheden in Cuba te ontvluchten. Deze ‘exodus’ ontwricht de kerk. De predikant geeft aan dat dit het pastoraat moeilijk maakt. Hij besteedt daarom in de woordverkondiging aandacht aan de geestelijke houding van een christen. Om in tijden van armoede en onderdrukking standvastig te blijven. ‘Als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven;’ (2 Kor. 4:8, 9).
‘Ik heb een boekje gelezen en dat heeft me destijds enorm geholpen,’ brengt José in, ‘El libro de oro van Johannes Calvijn.’ Het boek waaraan hij refereert is in Nederland vrij onbekend. Het wordt al jaar en dag uitgegeven onder de titel Het Gulden Boekske over het christelijk leven. Het dunne werkje bevat enkele hoofdstukken uit de Institutie van Calvijn. Over zelfverloochening, geduldig kruis dragen en het overdenken van het toekomende leven.
‘Ik dacht dat ik een vriend van God was. Maar toen leerde ik dat ik Zijn vijand was.’
Gepassioneerd vertelt José hoe dat gouden boekje antwoord geeft op de vraag hoe staande te blijven in Cuba. ‘Het boekje is een spiegel.’ Omdat het zo’n weerslag op zijn leven had, drong hij erop aan dat anderen het boekje zouden lezen. Een aantal leden van de kerk hebben het samen bestudeerd.
Onder de indruk van de eenvoud en diepgang van mijn muzikale buurman zoek ik hem even later nog eens op. In het kort vertelt hij zijn verhaal. José ‘Papito’ groeide op in een standaard Cubaans gezin. Onkerkelijk, in naam seculier, maar met enig godsbesef waar Cuba als voormalige Spaanse kolonie van is doortrokken.
Begin jaren negentig, toen José een jaar of twintig was, stortte Cuba economisch volledig in [door de val van de Sovjet Unie]. Er braken moeilijke jaren aan. Hij raakte steeds verder gedeprimeerd. ‘Sommige mensen vinden mij zenuwachtig, ik heb een zwak zenuwgestel.’ Hij begon medicijnen te slikken en bezocht psychiaters. Het hielp allemaal niets. Op een morgen kwam hij uit zijn bed en zei tegen zijn moeder: ‘ik weet de oplossing voor mijn problemen’. ‘Wat dan?’ vroeg ze verwonderd. ‘Christus is de oplossing’, antwoordde José.
‘Hoe kon je dat weten?’ vraag ik. ‘Je ging niet naar de kerk en je had geen Bijbel.’ ‘Dat werkte de Heere in mijn hart’, is het eenvoudige antwoord. Vanaf dat moment sloot ‘Papito’ zich aan bij een kerk. Hij ontving een Bijbel en bezocht de zondagse dienst en doordeweekse activiteiten. ‘Medicijnen heb ik niet meer ingenomen en de psychiatrie heb ik ook niet meer nodig gehad. In plaats daarvan begon ik me te verdiepen in geestelijke zaken. Ik ontdekte dat ik een egoïst was en God niet de glorie gaf die Hem toekwam. Ik dacht dat ik een vriend van God was. Maar toen leerde ik dat ik Zijn vijand was. Ik ben om vergeving gaan vragen.’
Het was een worsteling hoe te leven zoals in de Bijbel staat. En hoe te verstaan wat de bedoeling en betekenis van bepaalde tekstgedeelten is. Weer komt het boekje van Calvijn ter sprake. ‘Ik was jaloers op een diaken uit de kerk om de gaven die hij had. Maar ik leerde dat ieder zijn eigen gaven heeft om de Heere te dienen. Ik leerde ook dat alles wat ik heb eigendom is van de Heere. Als ik iets heb, dan deel ik dat met mijn broeders en zusters. Wat ik heb, is immers niet van mijzelf.’
Ondertussen worden een paar tafels en stoelen de kerkzaal binnengedragen en gebruiken we de maaltijd. We kunnen niet langer blijven, het is tijd om verder te gaan naar het volgende bezoek. Het spijt me om afscheid van mijn nieuwe vriend te moeten nemen. De HEERE gaat door met Zijn werk in Cuba. Ook in het leven van ‘Papito’. Ik hoop dat ik hem nog een keer tegen kom.